14
Het was meneer Braun niet opgevallen dat hij de kranten lang niet had gezien. Weersomstandigheden en wilde stakingen, maar ook slordigheid en onverschilligheid maakten wel vaker dat goederen en poststukken Nevis niet bereikten. Roger miste de kranten ook niet. Nu de eigenaar van The Hermitage menige avond met Carmen op vrijersvoeten was nam Jean-Claude, het manusje-van-alles, steeds meer het heft in handen. Hij had zelfs een fikse ruzie met de kok gehad, die vond dat hij te veel de baas uithing.
Dus toen bij afwezigheid van Roger het pak kranten eindelijk weer eens bezorgd werd aarzelde Jean-Claude niet en legde hij de News of the World, de Bildzeitung en al die andere sensatiebladen op het salontafeltje, zoals hij dat zijn baas ook altijd had zien doen.
Zijn naamgenoot Jean-Claude Duvalier werd in 1971, slechts negentien jaar oud, president van het arme land Haïti. Hij was de zoon van de fameuze dictator François Duvalier, bijgenaamd Papa Doc, en stond derhalve ook wel bekend als Baby Doc. Naar deze dictator was de factotum van The Hermitage genoemd. Hij wenste uitsluitend aangesproken te worden met Jean-Claude. Wie het waagde hem plagerig Baby te noemen kwam in aanraking met zijn vuisten.
Jean-Claude was opgegroeid in Port-au-Prince, in Cité Soleil, de smerigste krottenwijk ter wereld. Hij had zijn eerste stappen gezet in een riool, hij had zijn eerste meisje gekust op de rand van een beerput. Hij had geld gestolen van een priester en hoog in de heuvels van Port-au-Prince huizen leeggeroofd. Hij was met wat vrienden op een wankel bootje uitgevaren, maar verder dan de Dominicaanse Republiek waren ze niet gekomen. Hij was ontsnapt uit de dievenwagen. Hij had zich verstopt op een olietanker en was op de Bahama’s terechtgekomen. Hij had een Amerikaanse toeriste beroofd, haar juwelen verpatst en haar ticket gebruikt. Hij was in Mexico beland, waar hij in een hotel had gewerkt tot hij ontslagen werd omdat hij niet van de drankvoorraad af kon blijven. Met zijn laatste spaargeld was hij via Antigua naar Nevis gevlogen.
Jean-Claude had meer geheimen in zijn hoofd dan een gezonde geest bevatten kan.
‘Hoe gaat het toch met dat meisje, Carmen?’ had meneer Braun aan Patty gevraagd. Ze hadden een lichte maaltijd genoten op het terras.
‘Ze is verstandig. Ze wil niet te snel volwassen worden.’
‘Dat klinkt goed,’ zei meneer Braun.
Ze pakte hem bij de arm toen ze naar de salon liepen.
‘Ach,’ zei meneer Braun, die de kranten zag liggen, ‘dat is lang geleden.’
Patty reageerde furieus. ‘Wat is dit? We leven hier in het paradijs, wat moet die troep hier? Wilt u dat lezen? Die rotzooi wil toch niemand lezen? Ik gooi het regelrecht de prullenbak in. We laten onze avond niet door de wereld bederven.’
Verbaasd over de uitbarsting keek meneer Braun toe hoe Patty met het pak kranten naar de container beende.
Het was een half uur na zonsopgang. De visser was op de terugreis en staarde naar de kustlijn toen hij het lichaam zag. Hij haalde zijn verrekijker uit de kist, zette zijn benen stevig op de voorplecht en keek. Het was een jong meisje dat op haar buik lag, haar benen gedeeltelijk in het water.
De visser besloot nog geen alarm te slaan. Binnen een kwartier was hij in de haven van Charlestown. Hij laadde zijn vangst niet uit. Hij rende naar zijn aftandse pick-up en scheurde naar het strandje. De laatste honderd meter moest hij lopend afleggen.
Hij had zich niet vergist. Het was eb geworden. Het meisje lag sereen in de zon, zeewier had zich op haar billen genesteld, bijna zedig.
Roger werd twee uur later gearresteerd.
Hij legde, geëmotioneerd maar helder, een verklaring af. Hij was inderdaad met Carmen naar dat strandje gegaan. Ze hadden een kampvuur gemaakt en champagne gedronken uit de fles.
Roger gaf toe dat hij meer, veel meer had gedronken dan het meisje. Het was hun vierde afspraakje. Roger was handtastelijk geworden.
‘Ik wilde haar zo graag...’ zei hij.
Maar ze had hem afgeweerd. En hij was weggelopen. Boos, teleurgesteld.
Een uur later was Roger teruggereden naar het strandje, maar hij had Carmen niet meer aangetroffen.
Drie dagen zat Roger in de cel toen Patty toestemming kreeg hem te bezoeken. Ze werden alleen gelaten in een kale spreekkamer.
‘Worden we niet afgeluisterd?’ vroeg Patty.
‘Op Nevis?’
‘Hoe gaat het met je?’
‘Zwaar klote. Wat dacht jij? Ik heb het niet gedaan, Patty.’
‘Dat denk ik ook niet.’
‘Messteken in haar buik...’
‘Je hebt wel degelijk iets demonisch in je, Roger...’
‘Dank je.’
‘Maar ik denk niet dat je Carmen kon vermoorden.’
‘Ze was...’ Roger staarde dwars door Patty heen. ‘...een sieraad.’
‘Heb je een vermoeden?’
‘Nee. Helemaal niet. Ik moet hier echt weg, Patty, ik heb het niet gedaan!’
Onder zijn armen, die op de tafel rustten, lag een krant: The Caribean News. De kop stond groot op de voorpagina: ‘SECOND MURDER ON NEVIS’.
Patty staarde naar de vette letters.
Patty kon de slaap niet vatten. Ze wist hoe ze Roger kon vrijpleiten. Maar ze aarzelde, ze wist niet welke krachten ze zou losmaken. Wat ze moest doen was precies wat ze niet wilde doen.
Ze keek op de wekker. Kwart voor drie. Ze trok het laken hoog over haar ogen. Ze zakte weg, maar werd met een ruk teruggezogen naar de realiteit door een scherpe brandlucht. Ze sprong uit haar bed, schoot een T-shirt aan en snelde naar buiten. De vlammen kwamen ver achter The Blue House boven de daken uit. De brand was in elk geval niet bij meneer Braun. Patty schaamde zich niet voor haar opluchting. Maar wat moest ze doen?
Andere gasten kwamen naar buiten. Ze zou de brandweer moeten bellen, maar had geen idee wat het nummer was. Een Duitse toerist riep dat hij al gebeld had. Ongevraagd legde hij uit dat hij bij aankomst op het eiland het alarmnummer 333 in zijn mobiele telefoon had opgeslagen, iets wat hij altijd deed als hij in een vreemd land was. Zijn gewoonte was hem nog nooit eerder van pas gekomen.
Patty luisterde niet. Ze liep naar het huisje van meneer Braun; hij was nog niet naar buiten gekomen. Ze tikte met haar ring tegen het raam. Even later verscheen zijn geschrokken gezicht tussen de gordijnen.
‘Er is brand, meneer Braun.’
‘Toch niet in het restaurant?’ was zijn reactie.
De brandweer arriveerde twintig minuten later. Aan het huisje viel niet veel meer te blussen, er werd alleen nog wat water over smeulende resten gespoten. Het was de verblijfplaats geweest van de kale vrouw.
‘Wat gebeurt er toch allemaal?’ vroeg meneer Braun.
‘Ik had nooit moeten komen,’ zei Patty.
‘Er is geen reden om bijgelovig te worden, Patty. Jij bent de goedheid zelve.’
Ze legde haar hoofd op de schouder van meneer Braun.
Ze wist dat ze geen keuze had.
Patty had gekookt. Spaghetti met gehaktballetjes en tomatensalade. Tiramisu na. Patty had haar mooiste jurk aangetrokken, meneer Braun zijn netste pak. Zij was in wit zijde, hij in donkerrood fluweel. Ze aten bij kaarslicht. Aan de tafel stond nog een stoel. Ze hoefden er niet over te praten, het was hun manier om afscheid te nemen van Carmen. Daarna maakte Patty koffie en lang zaten ze, in de zwijgzaamheid die hen zo vertrouwd was geworden, bij elkaar op de veranda. Toen verbrak Patty de stilte.
‘Hebt u de laatste tijd The Caribean News nog gelezen?’
‘Daar staat toch nooit iets in over Nevis.’
‘We hebben de afgelopen weken driemaal de voorpagina gehaald.’
‘Het was zo’n onschuldig eiland.’
‘We kunnen onze ogen niet sluiten voor wat er om ons heen gebeurt, meneer Braun.’
‘Dat arme meisje. En Roger...’
‘En die brand gisteren.’
Meneer Braun schudde zijn hoofd. ‘Ik kan bijna niet geloven dat het allemaal gebeurd is. Het is zo onwerkelijk. Een aanslag op de schoonheid...’
Aarzelend ging de hand van Patty naar het tasje dat op de grond stond.
‘Ik heb de kranten voor u meegebracht...’
Op de voorpagina van The Caribean News stond een foto van Roger. Hij oogde vrolijk.
Meneer Braun keek wantrouwend naar de kranten. Patty legde het stapeltje kranten op de schoot van meneer Braun. Zijn handen gingen naar het papier, er leek een schok door zijn lichaam te gaan.
‘Is er iets, meneer Braun?’
‘Ik... ik lees ze morgen wel.’
Patty keek bezorgd naar haar vriend.
‘Weet u zeker...’
‘Nee, nee, het is niets. Een hoofdpijntje. Komt vaker voor. Je moet me excuseren...’
Langzaam liep hij het huisje in. Het licht in de slaapkamer ging aan, Patty hoorde een kraan lopen, het licht in de slaapkamer ging uit.
Patty haalde een dunne deken van haar bed en installeerde zich op een lage stoel.
Ze wachtte, viel in slaap, schrok weer wakker.
Het was kwart over vier toen meneer Braun in actie kwam. Patty werd wakker van een stoel die omgestoten werd. Ze sprong op en keek door het raam. Meneer Braun stond over de tafel gebogen. Hij deed Patty denken aan zo’n waanzinnige professor uit een oude film. Driftig gingen zijn handen over vellen wit papier die hij op de tafel had uitgespreid. Hij schetste met wilde streken, maaide het volle vel op de grond, begon opnieuw. Uit zijn keel klonk een bijna dierlijk gegrom. Na vijf schetsen leunde hij zwaar op de rand van de tafel, hij leek te gaan vallen. Maar met een laatste krachtsinspanning wist hij een draai te maken, waarna hij zich meer vallend dan lopend naar zijn slaapkamer begaf.
Vijf minuten later vatte Patty moed. Ze liep eerst naar het bed, waar meneer Braun in een vreemde bocht lag. Hij zweette, heftige schokken trokken door zijn lichaam. Voorzichtig werkte Patty de dunne benen van meneer Braun verder op het bed. In de badkamer maakte ze een washandje nat. Ze depte zijn voorhoofd. Hij werd niet wakker. Patty voelde zich schuldig.
Ze ging naar de huiskamer, vertrapte een stukje houtskool. Ze durfde de tekeningen niet op te rapen, nog niet. Eerst haalde ze stoffer en blik uit het aanrechtkastje. In het licht van de maan maakte ze de tafel en de vloer schoon. Van de vijf tekeningen lagen er drie met de blanco kant naar boven. Patty verzamelde moed en wierp een blik op het werk van meneer Braun. Het waren portretten van een man. Het waren vijf portretten van een moordenaar.
Het waren de gelaatsuitdrukkingen van een man die een moord pleegde. De grimas van de dader op het eigenste moment van zijn gruwelijke daad.
Het was een man die zij herkende.
Ze vermeed meneer Braun de volgende dag. Ze zocht de dikke politieman op.
‘Mag ik u één vraag stellen?’
Hij beet in het uiteinde van een sigaar en reageerde verder niet.
‘Die Noorse vrouw, dat meisje, Carmen... Is het mogelijk dat het dezelfde dader was?’
Hij wreef de duim en wijsvinger van zijn rechterhand tegen elkaar voor hij zijn aansteker pakte.
‘Dat is nogal een vraag, jongedame. Dat zijn vertrouwelijke gegevens.’
‘Wilt u mij een antwoord geven? Alstublieft. Anders zal ik mijn vriendin moeten vragen de autoriteiten op Saint Kitts in te schakelen...’
‘Niet weer die reuzin, bespaar me!’
‘Was het dezelfde moordenaar? Het was toch in beide gevallen een schot?’
Hij blies de rook uit, een hele wolk zwierf door het kantoortje.
‘We hebben nog geen ballistische rapporten binnen.’
‘Ik smeek u.’
‘Maar er gaan geruchten dat het in beide gevallen een .25 kaliber was.’
Er liep een spoor van waxinelichtjes door The Purple House. Aan het voeteneinde van Patty’s bed splitste de lijn zich. De twee poten eindigden bij de nachtkastjes. Met twee kussens in haar rug zat Patty in het midden van het bed. Ze wachtte.
Hij zou de verleiding niet kunnen weerstaan. Ze had hem om elf uur besteld en had zich al een kwartier eerder in haar pose geïnstalleerd.
Het was drie minuten over elf op de wekkerradio toen ze het hout van de huiskamervloer hoorde kraken. Patty trok het laken strak om haar borsten, tot net boven haar tepels. Haar rechterhand ging naar het broodmes naast haar heup.
Voetje voor voetje bewoog hij langs de lijn van kaarslicht. De deur van de slaapkamer stond open. Hij kwam binnen, een tevreden grijns op zijn gezicht.
‘Dat ziet er goed uit,’ zei hij.
‘Het wordt nog beter,’ zei Patty.
Hij bleef staan voor het bed.
‘Zal ik links- of rechtsaf gaan?’ overwoog hij.
‘Ik zou eerst achter me kijken,’ zei Patty.
‘Hè?’
‘Draai je om, kijk achter je.’
Rondom de deur had Patty de tekeningen opgehangen. De portretten lichtten boosaardig op in het flakkerende licht.
Jean-Claude schrok. Hij keek naar zichzelf zoals hij zichzelf nooit gezien had. Hij werd geconfronteerd met al het duivelse dat hij in zich had. Hij zag zijn daad en zijn lot. En hij reageerde op instinct. Hij scheurde de tekeningen van de muur en rende het huisje uit.
Zijn ogen kregen de tijd niet aan de duisternis te wennen en het was alsof hij tegen een boom knalde. Hij viel achterover. Toen hij opkeek zag hij zijn beul. Een vrouw verdomme, een zwarte vrouw met wit haar, gekleed in een witte broek en een wit topje. Een zwarte sjaal om haar nek. Zwarte laarzen.
‘Je bent op de engel der wrake gestuit,’ sprak ze.
Jean-Claude probeerde achteruit te krabbelen. Ze pakte hem bij de riem van zijn broek en tilde hem op alsof hij niets woog. Ze slingerde hem weg. Zijn hoofd bonsde tegen een pilaar. Met grote, statige passen kwam ze op hem af. Ze trok hem onder zijn oksels omhoog. Ze zette hem rechtop tegen de paal, pinde hem vast met haar vurige ogen. Met de vlakke hand sloeg ze hem in het gezicht.
‘Ze had kanker, weet je dat?’
Ze stompte hem hard in zijn maag.
‘Ze was uit Noorwegen naar Nevis gekomen...’
Ze schopte hem krachtig in zijn zij.
‘Omdat ze hier wilde sterven...’
Ze greep hem bij zijn rastalokken.
‘En toen kwam jij...’
Ze sleurde hem aan zijn haren over het grasveld.
‘En je gunde haar dat einde niet...’
Ze zette haar linkervoet op zijn buik.
‘Jij gunde haar dat einde niet!’
Ze boog naar hem over. Haar gezicht boven het zijne. Ze spuwde hem in zijn ogen. Ging op hem zitten. Haar handen gingen naar zijn hals. Ze streelde met haar wijsvingers over zijn wangen. Langzaam gingen haar duimen naar zijn oogkassen.
‘Eén oog voor iedere moord? Eerst die arme vrouw, dan dat jonge meisje?’
Hij schudde heftig met zijn hoofd, wilde haar smeken hem te sparen, maar zijn stem was weg.
‘Vind je dit opwindend? Kun je me neuken? Nu?’
Ze bracht een lange arm achter haar rug. Haar hand omvatte zijn penis. Bijna teder. Hij was niet opgewonden.
‘Je kunt het niet, hè? Je hebt het nooit gekund.’
Ze legde haar andere hand op zijn mond. Ze greep hem bij zijn testikels. Kneep zijn ballen stuk. Hij wilde schreeuwen en stikte bijna.
‘Dit lucht op,’ zei ze.
Ze draaide hem op zijn buik en bond zijn polsen bij elkaar met haar zwarte sjaal. Met een venijnige trap verbrijzelde ze vervolgens zijn rechterknieschijf. Ze liep naar het huisje van Patty.
‘Heb je de politie al gebeld?’ riep ze vrolijk. ‘Hij is er helemaal klaar voor.’